Echte Oosterse tapijten zijn allemaal van wol of zijde en uitsluitend met de hand geknoopt. Knopen, de pool van een tapijt, worden aan de scheringdraden geknoopt, die ‘gespannen’ zijn tussen de twee uiteinden van een (weef) getouw.
De ‘franje’ van een tapijt bestaat uit de uiteinden van de (verticale) scheringdraden. De inslagdraden zijn de draden, die dwars door het tapijt gespannen (geweven) worden, na elke rij knopen. De inslag draden houden de knopen vast in volkomen gelijke rijen en verstevigen het tapijt.
a en c : Turkse of Ghiordes-knoop
b en d : Perzische of Senneh-knoop
Oosterse tapijten worden bijna altijd bij de verzamelnaam ‘Perzen’ aangeduid, maar hoeven daarom helemaal niet uit Iran (PerziĆ«) afkomstig te zijn. Ze hebben de naam gekregen, omdat PerziĆ« het land is, dat met de export van handgeknooptetapijten is begonnen en wel veel eerder dan de andere Oosterse landen. De kwaliteit van Oosterse tapijten wordt niet beordeeld op grond van het land van origine, maar door beoordeling van de verwerkte wol of zijde, de gebruikte kleurstoffen, de wijze van weven en het aantal knopen per vierkante centimeter.